25 augustus 2018

God dichten tot Hij openbreekt -9-

Dichters verzetten zich heel vaak heel uitdrukkelijk tegen een ééndimensionale kijk op ons bestaan. De mens is meer dan een consument, meer dan een producent die een bijdrage levert aan het Bruto Nationaal Product, meer dan een dier dat zoekt zijn behoeften te bevredigen.
In de bloemlezing "Van God los" (Tielt, 2011, blz. 116) vond ik dat treffend verwoord in een gedicht van de Zweedse poëet Harry Martinson. Hij is gestorven in 1978 en kende dus niet de opgang van de computer en voortdurende bereikbaarheid van iedereen dank zij mobiele telefoons enz. Daarom is de inhoud van zijn vers niet minder waar, ik zou zelfs denken: integendeel.

GEESTELIJKE BEHOEFTES

Groter dan de behoefte aan gezelschap
is de behoefte aan de juiste eenzaamheid
de juiste rustplaatsen
in het hart en in de ziel.
Precies zoals een hart                       
uitrust tussen de slagen
moet in de polsslag van de wereld
iets op de plaats van het hart
alle rust en voortgang leiden.
Vredigheid moet in de wereld zijn
te midden van ons.
Niets mag gemaakt worden
tot een dringend einddoel
waar iedereen zich heen moet haasten
struikelend over zichzelf.
Je verste toekomst ligt vast.
Het zijn je dood en je graf.
Maar het leven kent een loopplank naar de eeuwigheid.
Die is gespannen in je binnenste
tussen innerlijke sterren.
Daarop begint je gedachte
aan een reis in omgekeerde richting.



Maar die innerlijkheid, die ruimte van het hart, lijkt bij velen een lege ruimte, niet of schaars gemeubeld, niet of schaars bekleed, niet  of schaars versierd, weinig herbergzaam.  Literatuur, film en (beeldende) kunsten bieden stof aan tot inrichting van onze innerlijkheid naast de grote verhalen van de Bijbel. Voorwaarde is natuurlijk dat we ons niet laten inkapselen door een plat filosofisch materialisme dat elke beeldspraak laat te pletter lopen op een  'positief-wetenschappelijk' denkpatroon.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten