31 december 2017

Zeven dagen later...:de menswording van God

De Kersttijd viert de Menswording van God in de persoon van Jezus van Nazareth. Zoals de Joodse wet voorschreef lieten Jozef en Maria hun zoon op de achtste dag na zijn geboorte besnijden.
Een pijnlijk ritueel, een ingreep in het lichaam van hun pasgeboren zoon. De besnijdenis van Jezus 'vieren' is dan ook nogmaals gedenken dat God is mens geworden en Hem de pijn van het mens-zijn niet werd onthouden. Tegelijk werd op die dag een naam gegeven aan het kind, zodat hij zijn plaats krijgt in de samenleving.
Dat God mens wordt moet ons doen nadenken over ons mens-zijn als mens van vlees en bloed en niet louter als een brein of geest of ziel met een omhulsel.
Ik vond het treffend verwoord door de dominicaan Bernard de Cock (www.dominicusgent.be, gepost op15 september 2016).  "Dat is het eigene van het christendom...nl. dat God lichaam is geworden en daarmee het lichaam-zijn van ons allen heeft bevestigd en geheiligd, wenend en lachend met ons en in ons om en in zijn schepping.... Ons leven begint in het lichaam, en ons menselijke lichaam kan worden gezien als een aanduiding van Gods leven op aarde."
We hebben een heel jaar voor ons om te laten doordringen van deze uitnodiging en deze gegevenheid. Dan wordt 2018 een beetje meer een "nieuw" jaar.

In de beeldende kunst wordt deze besnijdenis meestal piëteitsvol maar braaf uitgebeeld. Hier en daar is er een kunstenaar die de besnijdenis wat duidelijker als lichamelijke ingreep in de verf zet.
Een barok schilderij van Guido Reni (°1575-+1642) naast een recente verbeelding door de Nederlandse kunstenaar Constant Nieuwenhuys(1962) (twee beelden gevonden op internet).


               

25 december 2017

Het feest van de Menswording

De Argentijnse dichter en schrijver Jorge Louis Borges opent zijn dichtbundel uit 1969 "Elogio de la sombra" (Lof van de schaduw) met een gedicht over het wonder van de creativiteit. Het gedicht is tegelijk ook een bijzondere bezinning op een zin uit de proloog van het evangelie volgens Johannes: "Het Woord is mens geworden", en dat refereert dan weer naar de eerste verzen van het eerste bijbelboek Genesis waar God sprak en het gebeurde.

JOHANNES 1,14

Deze bladzij zal niet minder raadselachtig zijn
dan die van Mijn heilige boeken
(kersticoon-afbeelding van internet)
of dan die andere, steeds herhaald
door monden die niet weten
en die geloven dat ze van een mens zijn,
geen duistere spiegels van de Geest.
Ik Die ben, Die was en Die zal zijn,
verwaardig mij opnieuw tot taal,
die tijd is en embleem.
Wie met een kind speelt speelt met iets
vertrouwds en raadselachtigs;
ik wilde spelen met Mijn kinderen.
Ik woonde onder hen, verbaasd, vertederd.
Door toedoen van een wonder
werd ik merkwaardigerwijs geboren uit een schoot.
Ik leefde in betovering, gekerkerd in een lichaam
en in de deemoed van een ziel.
Ik leerde het geheugen kennen,
een munt die nooit dezelfde is.
Ik leerde de hoop en de vrees kennen,
die twee gelaten van de onzekere toekomst.
Ik leerde de wake en de slaap en de droom kennen,
de onwetendheid, het vlees,
de logge labyrinten van de rede,
de vriendschap tussen mensen,
de raadselachtige liefde van de hond.
Ik werd bemind, begrepen, geloofd, en hing aan een kruis.
Ik heb de kelk tot op de bodem leeggedronken.
Ik zag met eigen ogen wat ik nooit eerder zag:
de nacht en al zijn sterren.
Ik leerde het gepolijste, het zanderige, het ongelijke, het ruwe kennen,
de smaak van honing en van appel,
het water in het keelgat van de dorst,
de zwaarte van een metaal op de handpalm,
de mensenstem, het geluid van stappen op het gras,
de geur van regen in Galilea,
de hoge kreet van vogels.
Ik heb ook de bitterheid gekend.
Ik heb dit schrijven toevertrouwd aan een willekeurig mens;
het zal nooit zijn wat ik wil zeggen,
het zal altijd een afspiegeling zijn.
Vanuit Mijn eeuwigheid dalen de tekens neer.
Laat iemand anders, niet wie dit noteert, het gedicht schrijven.
Morgen zal ik een tijger onder de tijgers zijn
en Mijn wet verkondigen aan hun oerwoud,
aan een grote boom in Azië.
Soms herinner ik me weer met weemoed
de geur die in die timmerwerkplaats hing.
(uit: J.L.Borges, Alle gedichten, De bezige bij, 1995, blz.539-541,
vertaling door Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer)

Het is alsof zijn eigen scheppende werk als woordkunstenaar Borges helpt om zich in te leven in Gods creatieve ervaring. De Ik van het gedicht blijkt de stem te zijn van God zelf die uitdrukking geeft aan wat het voor Hem betekende te "spelen met Mijn kinderen". Zoals Frans Berkelmans in een artikel in Benedictijns Tijdschrift (2017/nr.3) terecht stelt is dit dé sensatie van het gedicht nl. "de sensatie dat God in zijn menswording zijn schepping op heel eigen nieuwe manier, namelijk 'van binnenuit', leerde ervaren."(blz.131).
De dichter toont hoe Gods geest intreedt in de menselijke beperktheid (ik leerde...ik heb ook...)maar ook hoe Gods bedoeling door geen enkel schepsel ten volle kan worden begrepen of weergegeven(het zal nooit zijn wat ik wil zeggen).
En in het gedicht wordt de consequentie van de Menswording, van Kerstmis ook uitdrukkelijk benoemd: Goede Vrijdag(kruis, de nacht).
Hierin schildert Borges met woorden wat de orthodoxe iconenschilders doen met beelden wanneer ze het pasgeboren Jezuskind tonen in een open kist in een donkere rots(verwijzend naar het rotsgraf waarin Jezus zal begraven worden na zijn kruisdood)
.
Het feest van de Menswording viert de gehele menselijke ervaring ineen: leven en dood, liefde en verwerping, geborgenheid en verlorenheid.

22 december 2017

En het woord is vlees geworden: Kerstmis nadert...

(Book of Kells, begin Johannesevangelie
-illustratie gevonden op internet-
Straks vieren we als christenen Kerstmis, het feest van de Menswording van God.
Zo zegt het begin van het evangelie van Johannes: "In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God. (...)Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond."
Met de bijbelgroep van de St.Maartensparochie in Kortrijk hebben we onlangs deze verzen besproken onder de bezielende leiding van Roger Deberdt. Elke bijeenkomst is voor mij telkens weer een hart- en geestverwarmende gebeurtenis.
Enkele dagen later las ik nog enkele korte maar heel uitdagende bedenkingen bij Dirk De Schutter in zijn boek uit 2010 Sporen van geloof.

In de aanloop naar Kerstmis toe wil deze graag delen.

"-Hebben we ons wel voldoende verwonderd over het gegeven dat God in het christendom 'woord' genoemd wordt? Dat zijn bestaan aan het talige gebonden is, zoals overigens het bestaan van de mensen zich grotendeels afspeelt in het veld van betekenissen?

(...)
-Woorden worden wel eens vergeleken met huizen. Misschien moeten we die vergelijking leren doordenken. Misschien is God een huis dat leeg staat en dat we opnieuw moeten leren bewonen.

-Misschien...

-Zoals de Argentijnse schrijver Antonio Porchia ooit zei: 'Heel lang al, God, bid ik niet meer tot u, en nog altijd heb ik mijn armen niet laten zakken.' "

(Sporen van geloof, blz. 155-156, uitg. Klement/Pelcmans, 2010)


18 december 2017

Ons ingeboren verlangen...verder denken bij een essay van Bernard Dewulf. -deel 3-

Bernard Dewulf schreef op 14 oktober 2017 in De Standaard (DS weekblad blz. 44-49) een boeiend essay over het verlangen: "Het wankele evenwicht van het verlangen". Ik vind het een heel boeiend essay maar het laat me ook op mijn honger. In de twee vorige blogposts heb ik al het grootste deel van het essay doorlopen, er rest nog een derde te gaan.

Dewulf begint voorlaatste hoofdstukje (geborgenheid) met het zoeken en benoemen van enkele van de vele gedaanten die het Verlangen kan aannemen. Hij ontdekt hoe bijna elk voorwerp in ons leven kan verbonden worden met een verlangen (boek om gelezen te worden, foto om herinneringen of geliefde persoon op te roepen,enz....). Maar in de kunsten zien we ook vaak een onbestemd verlangen terugkeren, zonder specifiek doel: dit verlangen wordt ook soms benoemd als 'melancholie', 'heimwee'... Doorheen al de verlangens die de mens in zich meedraagt is het meest constante verlangen het verlangen naar de ander. "Ons ingeboren verlangen naar de ander kan leiden naar de hemel en naar de hel. (...)Maar de grondtoon in mijn verlangen naar de ander is toch de onkenbaarheid van de ander."
Hier moet ik weer denken aan Augustinus: ingeboren verlangen....onrustig hart.
In de ontmoeting met een ander is er tegelijk verlangen(onvoldaanheid) en vervulling en Dewulf vindt dit "geen tragische kwestie.(...)Meer zelfs, met de jaren heb ik er de genade(sic) en de schoonheid van ingezien. Heb ik allengs begrepen (...)dat de ander een grens is waarlangs wij verlangen naar de overgang, die nooit zal plaatsvinden. Altijd, tussen alles en iedereen, gaapt een niemandsland."
Maar misschien is die leegte, die grensruimte geen niemandsland, maar een Iemandsland. Vele christelijke contemplatieven en mystici proberen hun ontmoeting met en beleving van God onder woorden te brengen en kwamen/komen vaak uit bij woorden als: leegte, afgrond, niet-weten.
Dewulf gaat dan in zijn laatste paragrafen in op een laatste vraag die hem bezig houdt: "hoe wordt er naar mij verlangd?" Hij beseft dat hij het antwoord daarop schuldig moet blijven: nu eens ervaart de mens dat hij begeerd of verlangd wordt en op andere momenten is er de ontgoocheling dat "ik niet begeerd wordt wanneer ik dat wel zou willen."
(afbeelding gevonden op internet)
Dewulf komt ten slotte uit bij een nieuw verlangen: "het verlangen naar onszelf". Hij verwoordt het heel treffend en plastisch: "Dan kunnen we in een inwendige doolhof sukkelen, op een interne carrousel. Of in een innerlijke draaikolk. En dan is het opletten. Dan vertoeft men in ongewis gebied. Ergens tussen de koolstof die men maar is en de diamant die men dacht te zijn. In drijfzand. In niemandsland. Of zoals mijn hand trillend over de borsten (van mijn geliefde): hangend tussen niets en alles. Als een vraagteken achter een verstomde zin. In een wankel evenwicht, tegen beter weten in.
Precies, dus, zoals het Verlangen op zijn scherpst ons al miljoenen jaren het liefst ziet bewegen."
Daar eindigt dit mooie essay van Dewulf.
Twee bedenkingen nog hierbij.
Ten eerste, kom ik terug bij Augustinus, die na het verhaal van zijn zoektocht nog even filosofisch mijmerend terugblikt op zijn afgelegde parcours. Bij het begin van zijn "Belijdenissen" stelt hij vast dat zijn hart onrustig is tot het rust vindt in God. In boek X verzucht hij: "Waar heb ik U gevonden, mijn God? Niet op een bepaalde plaats. (...)Ik ben te laat van U gaan houden, o Schoonheid, zo oud en toch zo nieuw. Te laat heb ik U lief gekregen. U was binnen en ik was buiten en daar zocht ik U en ik richtte mij op de schoonheid die U hebt gemaakt. U was bij mij maar ik was niet bij U." (uit: De belijdenissen, om dagelijks uit te lezen verkort en bewerkt door Sipke van der Land, uitg. Kok, Kampen, blz.49). Dewulf komt bij het einde van zijn zoektocht ook uit bij zijn eigen hart, zoals Augustinus.
En als tweede bedenking: in een lied zingt Huub Oosterhuis zijn vraag uit tot God: hoe is uw Naam, waar zijt Gij te vinden? Het essay van Bernard Dewulf zegt dat het Heilige mysterie dat tegelijk tremendum én fascinosum is huist in het Verlangen (met hoofdletter) dat woont in elk mensenhart. We kunnen dus ons verlangen naar die God-met-ons in deze adventstijd voeden en de smeulende asse aanblazen tot het vuur opflakkert.

15 december 2017

Ons ingeboren verlangen...verder denken bij een essay van Bernard Dewulf. -deel 2-

Ik lees verder in het essay van Bernard Dewulf "Het wankele evenwicht van het verlangen" (De Standaard DS weekblad, 14 oktober 2017).

Na één derde van zijn essay komt Dewulf tot het besluit dat "wij ons eigen verlangen zijn" Maar stuur ik mijn verlangen of stuurt het verlangen mij? Hier geraakt Dewulf vast en moet hij iets bekennen.
"Natuurlijk kan ik een aanzienlijk deel van mijn verlangens of begeerten beheren en beheersen, anders was het geen leven. Maar uiteindelijk is dat symptoombestrijding. De oorzaak blijft het raadsel van dat Verlangen zelf." Ik vind het chique dat hij hier verlangen met een hoofdletter schrijft. Hoofdletters worden niet zomaar gebruikt, zeker niet door lettergevoelige lieden.
En hij schrikt blijkbaar onmiddellijk van deze bekentenis want hij vervolgt in een nieuwe alinea: "En nu het woord dan toch gevallen is- het raadsel dat verlangen heet: er is evenzeer niets raadselachtigs aan."  Hij moet zijn hoofdlettergebruik relativeren: het Verlangen toont zich in vele gedaanten en als mens hebben we niet zomaar verlangens, maar we zijn verlangen.
Hij citeert dan de Nederlandse filosoof Coen Simon en dat citaat doet mij enigzins denken aan wat ik over Augustinus schreef in vorige blogpost. Dewulf citeert Simon: "Het menselijke verlangen is er al voordat hij weet wat hij wil."  
Na een uitweiding over vele soorten verlangens komt hij, met Coen Simon bij "het Über-verlangen van ons huidige tijdsgewricht, het veelbesproken 'verlangen naar geluk'. Waar een hele industrie 
(afbeelding gevonden op internet)
omheen ontstaan is. Terwijl tegelijk depressie in onze tijd wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak is geworden. Verlangen naar geluk: het is een open wonde."

Dat is een mooi beeld dat uitdieping verdient. Dewulf vervolgt in een nieuwe alinea: "Het verlangen, dat is wel duidelijk, belast ons met een tremendum et fascinosum. Het veroorzaakt evenzeer grote verrukking als afgrondelijk leed. Evenzeer paniek als verlokking."
Dan geeft hij nog enkele variaties van deze bipolariteit. Om in een nieuw hoofdstukje dan over te gaan naar hoe we vorm geven aan ons verlangen en hoe verlangen vorm geeft aan ons bestaan. Maar daarover in een derde deel meer.
 tremendum et fascinosum. Bernard Dewulf gebruikt hier een uitdrukking met een wel heel geladen én religieuze draagwijdte, maar hij laat na om daarop in te gaan. Hij negeert deze connotatie volledig en misleidt daarmee zichzelf en de lezer.
(Rudolf Otto - afbeelding van internet)
Dit jaar honderd jaar geleden schreef de Duitse godsdienstwetenschapper Rudolf Otto een referentiewerk, dat tot op vandaag relevant is voor de vergelijkende godsdienststudies. Het boek heeft als titel: Het Heilige, een beschouwing over het irrationele in de idee van het goddelijke en de verhouding ervan tot het rationele . Terwijl de Groote Oorlog volop dood en vernieling zaait verschijnt dit boek...hoe raar is de geschiedenis soms. Daarin stelt Otto dat het heilige geen idee is dat vanuit de mens zelf komt, maar heiligheid is iets wat van buiten de mens is en hem raakt. Het is ontzagwekkend en anders (cfr. Wikipedia). Is het daarom dat Dewulf over dat verlangen schrijft als over iets dat 'belast'?  Als Dewulf zou consequent doordenken vanuit deze omschrijving van het Verlangen, dan zou hij moeten ervoor uitkomen dat het Verlangen ons "belast"(?) met het heilige, het goddelijke. Het raadsel dat het Verlangen is krijgt dan een naam.
In deze advent kijken we verlangend uit tot ons verlangen een naam krijgt: God-met-ons, God die mens wordt.
We zijn nu twee-derde ver in het essay van Bernard Dewulf. In een volgende post lees ik met u het derde deel.

12 december 2017

Ons ingeboren verlangen...verder denken bij een essay van Bernard Dewulf. -deel 1-

In het MAS te Antwerpen  loopt een tentoonstelling met al titel "Schitterend verlangen" over hoe mensen hun verlangens tastbaar hebben gemaakt doorheen de eeuwen. Deze tentoonstelling gaf aanleiding tot een essay door Bernard Dewulf dat verscheen in De Standaard van 14 oktober 2017 (DS Weekblad blz.44-49) onder de titel Het wankele evenwicht van het verlangen.
In dat essay staat Dewulf stil bij twee vragen, nl. waar komt ons verlangen vandaan? en hoeveel vormen neemt het aan?
Ik vond het een boeiende denkoefening maar hij blijft soms steken en vertelt voor mij maar een half verhaal. Omdat de kerkelijke voorbereiding op Kerstmis, de advent, ook het verlangen thematiseert, wil ik in deze periode ingaan op dat essay. Hier een eerste deel.

Bernard Dewulf vertrekt vanuit het woordenboek waar verlangen, begeren en willen min of meer als synoniemen worden voorgesteld. Dank zij de etymologie komt hij een stap vooruit. Verlangen heeft van doen met 'lang', 'langer maken', 'uitstellen'. Als we iets verlangen zijn we soms verscheurd tussen zo vlug mogelijke vervulling en zo lang mogelijk verwachtend uitzien. Hij komt dan tot een mooie formulering. "Het verlangen is het smeulen, de vervulling is de brand."
Dit gezegd zijnde doemt een nieuwe vraag op: als er iets smeult, is er al eerder brand geweest, maar wie of wat heeft het in ons ontstoken? Dewulf zoekt het antwoord bij filosofen als Arthur Schopenhauer (van nature gegeven wil) en René Girard (naast le besoin als lichamelijke behoefte is er le désir waarin we anderen nabootsen in het zich toe-eigenen van objecten).

(Augustinus al filosoferend - Sandro Botticelli)
  In zijn keuze van filosofen gaat Dewulf voorbij aan een aantal figuren die over de grond van onze diepste verlangens andere antwoorden hebben. Als christen denk ik dan onder anderen aan Augustinus. In  zijn "Belijdenissen" heeft hij de eerste negen boeken (van de 13) nodig om te vertellen hoe hij God als het brandende verlangen in zijn hart zou erkennen, herkennen en toelaten.
In de eerste alinea stelt Augustinus het al helemaal scherp: "Gij hebt ons gemaakt naar u, en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in u. Geef mij, Heer, dat ik mag weten en verstaan, wat van de twee er eerder is: u aanroepen of u loven. En ook, of van u weten er eerder is dan u aanroepen. Maar wie roept u aan zonder van u te weten?" Hier ook klinkt een gelijkaardig verlangen naar inzicht in wat  verlangen is. Aanroepen als verlangen en loven als vervulling. En Augustinus deed deze queeste in het begin van de 5de eeuw, meer dan een millennium voor Schopenhauer.

Terug naar Bernard Dewulf.  Na die rondvraag bij filosofen blijft hij met de vraag: wie of wat heeft die stuwing in mij aangericht? En: wie of wat heeft er eigenlijk ooit naar mij, ons, uw verlangen verlangd?
Dan volgt er droogweg deze zin: "Het antwoord ligt even voor de hand als het onbevattelijk is: niets of niemand."
Hier klinkt het heel droog en hard. Hebben onze ouders, onze partner, onze vrienden niet naar ons verlangd en ons doorheen hun verlangen leven geschonken? Natuurlijk is geen enkele mens de volledige vervulling van het verlangen van een ander, er blijft een onvolledigheid, die maakt dat elke mens een andere blijft, en voor mij daarin getuige van die Andere (met hoofdletter). Hoe dat zit, dat weet ik niet en kan ik niet rationeel, logisch, positief-wetenschappelijk verklaren, maar dat geloof ik of ik probeer toch elke dag opnieuw dat te geloven. Dat is voor mij toch een adventsuitdaging.
Augustinus verwoorde ook dat de stuwing van elk menselijk verlangen uiteindelijk gegrond is in
(Augustinus met brandend hart - schilderij Zwartzusters Veurne)
God, die ons heeft gemaakt naar Hem toe. Ook hier kan ik dit niet logisch, rationeel verklaren, maar deze uitspraak geeft uitdrukking aan een geloofservaring die door veel mensen na Augustinus ook werd herkend en beaamd. Als christen gelovige mag ik vermoeden dat God naar mij verlangd en bij mij gehoor wil vinden, voorwaarde is dan evenwel dat ook ik door Hem verlangd en gevonden wil worden.  Ben ik straks in het kerstverhaal een herder of een zoekende 'wijze' of ben ik eerder Herodes die bang is zijn comfortabele positie te verliezen? De advent biedt mij gelegenheid om hierbij stil te staan.




8 december 2017

Madonna dell'Umilità

(Madonna dell'Umilità -
basiliek van Pistoia)
Acht december viert de kerk het feest van Maria Onbevlekt Ontvangen. Wat moeten wij daarmee in onze nuchtere 21ste eeuw? Niet de rede kan ons hier iets meer vertellen, maar misschien wel een vleugje poëzie.

De Nederlandse dichter Hans Tentije publiceerde dit jaar in de Poëziekrant (nr.3, blz.34) een gedicht dat hij schreef bij het zien van een Maria-fresco in de basiliek van Pistoia (Toscane, Italië).



OOIT

Eeuwen van verering hebben haar niet bedorven
noch is haar gezichtsuitdrukking veranderd, vol toewijding     
buigt ze zich nog steeds over haar kind, toch
lijkt ze allerminst gerust te zijn, ondertussen blijft ze
stilletjes op haar hoede -

zij is de Madonna dell'Umilità, de Onze-Lieve-Vrouwe
van de Nederigheid, die je behalve hier
in deze basiliek in het hart van Pistoia overal elders
kan tegenkomen

je herkent haar aan een van vrees dooraderde blik
waaruit het besef van iets onafwendbaars
spreekt, dat er hoe dan ook ooit een opoffering
zal worden gevraagd

soms verschijnt ze te midden een stroom vluchtelingen
of is ze de bedelende zigeunerin, haar warm
ingestopte baby op de arm, de Warschause jodin
met een jochie naast een veewagon
op het perron van het vernietigingskamp -

wat olmen misschien, je zou willen dat hun jaarringen
langzaam slonken om terug
te groeien naar een pril, priller begin

(Madonna-dell'Umilità; 14de eeuw, anoniem)

De eerste strofen zijn vrij toegankelijk en kan je als lezer gemakkelijk volgen.
De dichter ziet een Maria-afbeelding die al eeuwen vereerd wordt. Hij zegt wat hij ziet en benoemt haar als de Maria van de Nederigheid. Deze Maria beseft dat er opofferingen zullen gevraagd worden en kijkt daarom zorgelijk. Vanuit die opoffering maakt de dichter dan een brug naar de 20ste eeuw en naar onze tijd. Maria kan je herkennen in vluchtelingen en vervolgden, in slachtoffers van geweld en van de shoah.

Maar de laatste drie regels zijn weerbarstig. Ik wist er ook niet goed weg mee.
Tot ik onlangs vernam dat de dichter in het Gentse poëziecentrum zou voorlezen. Ik wou er wel bij zijn om hem hierover aan te spreken  doch dat lukte niet en dus mailde ik mijn vraag door. De dichter was zo bereidwillig over deze regels enige toelichting te geven via mail.
(Madonna dell'Umilità door
Gherardo Starnina
Museum Uffizi in Firenze)
Hij zegt hierover: "Bomen in het algemeen staan voor leven en dood, goed en kwaad. De olm of iep werd vroeger beschouwd als een heilige boom met een vrouwelijk karakter, gewijd aan Moeder Aarde. Niet alleen vanwege deze implicaties heb ik in dit gedicht voor de olmen gekozen, maar ook voor de opvallende groeiringen. Die moeten slinken, teruggroeien naar een priller begin, zodat de loop van de geschiedenis, van de levens een andere, betere, onschuldiger wending zou kunnen nemen."

Zo kom ik bij de titel van het gedicht terecht: ooit...verzucht de dichter,  hoop ik op een andere geschiedenis.  En deze verheldering doet het gedicht wonderwel passen voor dit Mariafeest. Laat in de Onbevlekte Ontvangenis juist de droom doorklinken van een onschuldig begin, een andere wending in de geschiedenis waar niet die luidst roepen en hardst duwen met hun ellebogen de doorslag geven, maar de nederigen, de zachtmoedigen.
Wat de dichter als verlangen in de toekomst ziet (de titel: OOIT en de drie laatste verzen), daarover zegt het geloof: die droom is reeds gerealiseerd in Maria, nu moeten wij als christenen er alleen nog werk van maken om hem verder gestalte te geven.







2 december 2017

De kathedraal van Évry -5-

Na het bezoek aan de kathedraal van de Verrijzenis in Évry stond ik met gemengde gevoelens terug buiten.
Het is een indrukwekkend en toch eigentijds gebouw, een signaal in een nieuw stad: ook hier is religie aanwezig, is er een plaats voor God en Godgelovigen. De ronde architectuur toont de weg naar een gemeenschap rond altaar en kansel, een communio die ook verwijst naar dat Jezus-woord uit het Mattëusevangelie (hoofdstuk 18, vers 20): Waar twee of drie in mijn Naam aanwezig zijn, daar ben Ik in hun midden. De bomen bovenop het dak suggereren dat geloof vruchtbaar is en leven-gevend.
Maar toch knaagt er bij mij ook iets. Moet de katholieke kerk zo ostentatief aanwezig zijn via een groots gebouw? Kan en moet het niet wat bescheidener? Ik las dat tijdens de bouwperiode ook heel vaak deze kritiek werd geuit.

(eigen foto 16 september 2017)
De kathedraal staat er nu en ze staat er als een baken, een teken midden een stad die geregeerd wordt door efficiëntie en rechtlijnigheid. Ze staat er ook als plaats van stilte.
Dat is misschien haar meest wezenlijke functie. In het boek "Creatieve fotografie" van Paul Lowe worden 100 topfotografen voorgesteld, waaronder de Brit Peter Fraser (°1953)(blz. 106-107). Daar lees ik een zeer toepasselijke uitspraak van deze fotograaf: "Ik vind kerken altijd interessant als plaatsen van verstilling waar je je eigen stem kunt horen, ver van de afleiding die de ruis van het moderne leven veroorzaakt."

(eigen foto 16 sept. 2017)

Meer expliciet christelijk-religieus wordt ook nagedacht over de kerkruimte en haar betekenis voor onze samenleving in  het meest recente nummer van het monastiek tijdschrift "De Kovel" (nr.50)  door onder anderen Thomas Quartier.  Hij interpreteert daar het hoofdstuk uit de Regel van Benedictus over de gebedsruimte of het oratorium. "De monnikenvader heeft het niet echt over een kerk of kapel, maar over een plek waar een heel basale menselijke activiteit ruimte moet krijgen: het bidden. We kunnen dat 'bidden' in de breedste zin van het woord opvatten: in een resoneerruimte van Gods aanwezigheid gaan staan."(blz.12). En wat verder stelt hij: "Geloof heeft plekken nodig, anders krijgt het in ons leven nooit echt ruimte."(blz.16).
Als er bij ons in Vlaanderen (en Nederland) alsmaar meer kerken worden gesloten en/of afgebroken, waar is er dan nog een plaats voor stilte? Waar is er nog een resoneerruimte voor Gods aanwezigheid? Waar is nog plaats om geloof ruimte te geven?
Meer vragen dan antwoorden, maar zo is werkt elk goed kunstwerk in op een mens, ook deze kathedraal van Évry. Blij haar bezocht te hebben.