26 maart 2019

Veertig dagen examentijd...leren zoals Jezus (4)

Naar aanleiding van de vastentijd  heb ik in de drie vorige blogberichten Jezus ontdekt als iemand die leert vaster en voller te geloven door zijn verblijf in de woestijn.
Nu wil ik, opnieuw met Wilhelm Bruners  als gids dank zij zijn boek "Hoe Jezus zelf leerde geloven", zien hoe Jezus leerde vanuit toevallige ontmoetingen. Omdat hij mens was, moest hij ook leren door vallen en opstaan, door zoeken en gecorrigeerd worden. Een bijzondere 'correctie' van Jezus lezen we in het Marcus-evangelie. Hij beschrijft een bijzondere ontmoeting die plaats heeft  in de streek van Tyrus (het noordelijke grensgebied van Palestina)  waar Jezus hoopt ongemerkt, incognito, op adem te komen.
Het Marcus-evangelie vertelt dan dit verhaal  (Naardense Bijbelvertaling):
"Maar daarvandaan staat hij op en gaat weg, naar de gebieden van Tyrus. Hij komt binnen in een huis en heeft niet gewild dat iemand er kennis van zou krijgen, - en kan onmogelijk verborgen blijven; nee, meteen als een vrouw over hem hoort, van wie haar dochter een onreine geest gehad heeft, komt zij en valt neer voor zijn voeten. Maar de vrouw is een Helleense geweest, een Syro-Fenicische van geboorte; en zij heeft hem gevraagd om de demonie uit te werpen uit haar dochter.
Hij heeft tot haar gezegd: laat toe dat eerst de kinderen verzadigd worden!- want het is niet fraai het brood van de kinderen te nemen en dat naar de hondjes te werpen! Maar zij antwoordt en zegt tot hem: toch wél, heer: ook de hondjes eten onder de tafel van de kruimels van de jongetjes! 
En hij zegt tot haar: om dit woord, -ga heen!, de demonie is uit je dochter naar buiten gekomen. Teruggekomen in haar huis vindt zij het meisje neergeworpen op het bed en de demonie naar buiten gekomen." (Mc. 7, 24-30)
Wat zien we hier? Jezus die onbekend wil blijven wordt toch herkend en geraakt in een situatie die hij niet echt kon waarderen.  Onze 'lieve' Heer en Heiland scheldt op de smekende vrouw : alle niet-Joden zijn 'honden' (onreine dieren dus) en waarom zou ik ingaan op de bede van een niet-Joodse?  Maar de vrouw laat zich niet intimideren door deze belediging. Integendeel, de belediging wordt een aanknopingspunt en verandert ze in haar voordeel...én met resultaat. Jezus leert van deze vrouw dat hij niet alleen gezonden is naar de Joden. Zijn roeping overstijgt de Joodse stam en gaat uit naar alle mensen.
(Michael Angelo Immenraet,
 Jezus en de Kananeese vrouw, ca. 1675- Idstein)

De Jood Jezus, opgevoed in de Joodse traditie met het besef te behoren tot Gods uitverkoren volk, leert dat hij zijn blik moet verruimen en niet bij volksgenoten en geloofsgenoten moet blijven. De evangelisten hadden het moeilijk met deze ontmoeting in Tyrus en alleen Marcus laat het tot een rechtstreeks gesprek komen tussen Jezus en de vrouw.
Later zal de bekeerde Saulus als de apostel Paulus tijdens het zogenaamde eerste concilie van Jeruzalem (ca. 48) met goed resultaat pleiten voor de opname van niet-Joden tot het christendom zonder dat ze de Joodse wetten en gebruiken moeten navolgen. De eerste christenen waren dan ook veeleer een Joodse sekte en ondanks dat concilie zou het nog lang een moeilijk punt blijven.
We zien hier dus hoe Jezus moet leren wat zijn missie juist inhoudt. Zijn eng-joodse visie moet gecorrigeerd worden en dat gebeurt door ontmoetingen zoals met deze vrouw uit Tyrus. Zo leren wij als christenen ook gaandeweg hoe we christen kunnen worden. De twistgesprekken die wij hebben met mensen met een andere achtergrond of overtuiging moeten ook voor ons aanleiding worden om onze eigen positie te bevragen, om te leren wat er leeft aan geloof in woord en daad bij anderen. Zo moeten wij ook leren positief en ontvankelijk te staan voor de vragen en verzuchtingen van wie totaal anders denkt en leeft als wij. Wij moeten afdalen van de troon van ons eigen beter willen weten, beter willen zijn. Zo ontdekken we misschien dat er veel meer 'God' leeft in onze wereld dan we willen of durven zien.

21 maart 2019

Veertig dagen examentijd... leren zoals Jezus (3)

In twee vorige blogberichten zagen we Jezus die leerde zijn menselijke conditie te doorleven, geslingerd tussen leven met de bekoring en gesteund worden door Gods nabijheid. Wij mogen ons spiegelen aan deze Jezus om zelf te leren mens te worden in deze tijd.
Een populair vastenlied van Willem Barnard zegt het dan zo:
 "Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd
 is komen uit het water en staan in de woestijn,
 geen God onder de goden, geen engel en geen dier."
Hierboven gebruikte ik bewust het woord 'spiegelen'. In de hedendaagse neurologische wetenschappen wordt er druk gestudeerd op de rond 1966 ontdekte spiegelneuronen. Wat hun functie en werking juist inhoudt is nog niet helemaal duidelijk, maar zeker is dat ze meehelpen om ons te ontwikkelen als sociale wezens. Dank zij deze neuronen imiteren we gedrag, zoeken we wat gedrag van anderen betekent en verwerven we (non-)verbale taal. Daarmee gaan we als mens groeien voorbij onze 'oudste' hersendelen (hersenstam of reptielenbrein en limbisch systeem of zoogdierenbrein). Onze primitieve reflexen (vechten-vluchten-bevriezen) en onze emotionele reacties (vanuit vroegere levenservaringen) mogen niet het laatste woord krijgen... Jezus in de woestijn spiegelt ons voor en prikkelt zo onze spiegelneuronen om zijn voorbeeld te volgen. Hij toont ons dat ten volle mens zijn inhoudt om ons niet te laten reduceren tot ons reptielenbrein dat gefixeerd is op lichamelijk overleven noch tot ons limbisch systeem dat ons doet focussen op het najagen van enkel leuke ervaringen en louter bevestiging door anderen. Maar we zien bij Jezus ook hoe hij bekoord wordt om zijn neocortex, zijn nieuwe brein, enkel te gebruiken tot meerdere eer en glorie van zichzelf en dat is niet de weg tot een vol leven. Ten diepste is dit de boodschap van het evangelie.
We ontdekken al levend dat we geen engelen zijn die voortdurend leven vanuit een ideale kennis noch dieren die enkel overgeleverd zijn aan hun reptielenbrein en limibisch systeem.
Zo kunnen de recente wetenschappelijk inzichten ons geloofsleven verdiepen en de lezing van de Bijbelse verhalen in een ander perspectief plaatsen.
Zo worden we uitgenodigd over ons eigen leven na te denken en ons af te vragen hoe we voller mens kunnen worden in de voetstappen van Jezus, de Nieuwe Adam, de nieuwe mens dus.
De afbeelding hierbij, gevonden op het net, komt uit een Frans manuscript uit de 15e eeuw met een heel toepasselijke titel in deze context: "De spiegel van het menselijke gedrag".

12 maart 2019

Veertig dagen examentijd...leren zoals Jezus (2)

Zoals ik in de vorige blogpost zei, gaan we gedurende de veertigdagentijd in de voetstappen van Jezus de woestijn van ons leven bewust beleven als examentijd, proeftijd om onszelf vaster te hechten aan God. Vorige keer lag de focus op de 'bekoring' door de 'aanklager'. We moeten met de bekoring, met de onzekerheid van het geloof (want wat onomstotelijk vast staat en voor iedereen zonneklaar is,  moet niet  'geloofd' worden) leren leven.
Jezus slaagt in zijn geloofsexamen en dat wordt mythisch-beeldend beschreven met de woorden dat Jezus in de woestijn "door de engelen gediend wordt". In het oudste evangelie wordt het door Marcus zo verwoord, in één enkel vers (vertaling Naardense Bijbel) : "Hij is in de woestijn geweest, veertig dagen lang beproefd door de satan; hij is bij de wilde dieren geweest, ook hebben de aankondig-engelen hem bediend." (Marcus 1, 13).
Wilhelm Bruners zegt hierbij in zijn boek "Hoe Jezus zelf leerde geloven" (Averbode, 1989, blz. 63): "Volgens de evangelisten gaat hier hier in de eerste plaats over Jezus en vele exegeten geloven dat het zelfs exclusief over Jezus gaat. Maar in zoverre wij onszelf als broers en zusters van Jezus mogen beschouwen, demonstreert deze perikoop ook de fundamentele spanning 'voor ons'. Wij zijn niet alleen individuen die van de ene bekoring in de andere vallen, wij worden ook -in de bijbelse betekenis van het woord- door Gods engelen gediend. Dat geldt zelfs wanneer wij -in tegenstelling tot DE zoon- niet altijd aan de bekoring weerstaan."

We zijn als mensen vaak geneigd ons vooral te richten op het negatieve, het dreigende, maar de 'engelen-kant' van het woestijnverhaal eist ook zijn plaats op. Een exemplarisch bekoringsverhaal is dat van de eerste monnik en kluizenaar Antonius (251-356) die zich had teruggetrokken in de Egyptische woestijn. Dit leverde inspiratie tot ontelbare schilderijen. Slechts heel uitzonderlijk is bij de uitbeelding van deze bekoringen ook iets te zien van engelen of goddelijke aanwezigheid. Zo'n schilderij mét aandacht voor Gods nabijheid tijdens de strijd van Antonius tegen de satan is een van de luiken van het Isenheimeraltaar van Matthias Grünewald in Colmar. In de hemel zien we God zetelend op een troon die zopas een engel naar Antonius heeft gestuurd gewapend met een zwaard in de vorm van een kruis.
Een ander exemplarisch woestijnverhaal vinden we in het leven van Benedictus dat tot ons kwam via paus Gregorius de Grote. In het recentste nummer van het monastieke tijdschrift "De Kovel" (nr.56, januari 2019)  bespreekt pater Dirk Hanssens deze vita en noemt deze een 'narratieve theologie'. "Door de Dialogen en meer in het bijzonder de  Vita Benedicti te schrijven, wou Gregorius iets overleveren tot meerdere eer en glorie van God, en vooral ook de enige blijvende waarde naar voor schuiven. Wat is die blijvende waarde? De barmhartigheid die het troostende woord spreekt: 'Mens, je mag zoeken, het is zelfs niet erg om van tijd tot tijd weg en weer geslingerd te worden tussen uitersten, maar besef wel dat Ik er ook nog ben die jou zal gidsen tot de pleg waar je wezen moet!' Dit is de bron van elke narratieve theologie, zowel in de Bijbel als in de hagiografie. Het gaat daarbij niet om de vertellingen, maar om wat eronder ligt en wat ieder in zichzelf ontdekt: een kern die 'monachos' heet, of 'schepsel begiftigd met de oerzegen' - 'Benedictus' dus, 'gezegende'." Hanssens bespreekt dan verder het verhaal van de kluizenaarsperiode van Benedictus, tot hij op Pasen bezoek krijgt van een priester en zijn levensverhaal een andere wending krijgt. Je zou die 'paaspriester' kunnen benoemen als een engel gestuurd naar de woestijnmens Benedictus.
Het woestijnverhaal van Jezus wil ons dus op weg zetten om de paradox in ons leven te zien én te doorleven: leven met de bekoring door de aanklager (de satan) en gediend worden door de 'engelen'.

7 maart 2019

Veertig dagen examentijd...leren zoals Jezus (1)

De veertig dagen voor Pasen waren in de oude Kerk een periode van intense lering voor kandidaat-christenen. De laatste rechte lijn naar hun doopsel tijdens de Paasnacht. Ze moesten zich verdiepen in de christelijke leer en de christelijke praktijken.
De veertig dagen voor Pasen verwijzen naar de veertig dagen die Jezus doorbracht in de woestijn. Volgens Wilhelm Bruners (Hoe Jezus zelf leerde geloven, uitg. Averbode, 1989, blz.45-63) wordt Jezus door God zelf de woestijn in gestuurd, nét nadat hij zichzelf leerde kennen als Gods uitverkoren zoon tijdens het doopsel door Johannes. God zelf wil Jezus testen op zijn geloofsvastheid. Jezus ervaart hier de godsbedreiging, zoals eerder Jacob (Genesis 32,25), Mozes (Exodus 4,24), Jeremia (Jeremia 12,3), Job... Deze woestijnervaring hoort bij de geloofsopleiding van de Godgelovige. Bruners zegt daarbij ook:  "en het is ook ter wille van de mens opgeschreven, opdat wij ons geen illusies zouden maken over onze eigen geloofsweg. De joodse wijsheid weet maar al te goed dat God niet de wetsovertreders, maar de vromen op de proef stelt." (a.w. blz. 61).
Deze veertig dagen voor Pasen kunnen we dus beleven als een 'examentijd' in de voetstappen van Jezus, "dit is een tijd van meer toeleg op het bidden en grotere aandacht voor de liefde tot de naaste" (prefatie van de veertigdagentijd).
(Gustave van de Woestyne: Christus in de woestijn, 1939
Museum van Schone Kunsten Gent)
Bruner benadrukt in zijn betoog herhaaldelijk dat God zelf zijn gelovigen bekoort. "Ook wanneer de nieuwtestamentische tekst in een mythische spreektrant de duivel als verleider introduceert, blijft de idee op de achtergrond dat God zelf de zoon opvoedt en hem zijn harde leerschool laat doorlopen."( a.w. blz. 62). God ziet zijn mensen graag en kan dus niet anders dan ons vrijheid geven en vertrouwen dat wij onze weg vinden. Als we ons leven ervaren als een woestijn vol bedreigingen, mogen we dus geloven dat God zelf nabij is in die woestijn. We worden 'aangeklaagd' omdat we geloven (aanklager: Hebreeuws satan) en moeten proberen in woord en daad te antwoorden. De satan opvoeren heeft iets dubbelhartig, zoals ook laatst paus Franciscus hem opvoerde rond het pedofilieschandaal in de kerk. God geeft ons de vrijheid opdat wij van harte voor Hem zouden kiezen omwille van Hem alleen. Er komen aanklagers op onze weg die vraagtekens plaatsen bij ons geloof en het is aan ons om deze aanklagers te weerstaan. Niet de satan maar wijzelf hebben de keuze over onze levensrichting.
Hoe verwarrend deze idee ook is dat God toelaat dat we beproefd worden, het is tegelijkertijd ook een uitdagende gedachte. Ons geloof kan groeien in de woestijn van ons zijn. Die ervaring bewuster beleven is een uitnodiging voor deze examentijd naar Pasen toe. In die woestijn staan we niet alleen. Jezus is ons voorgegaan.