30 september 2023

Ingebed in wassende woorden : dichter Roelof ten Napel over gebed - 12 -

 


De mens is een tussenwezen, zowel vlees als 'geest', of zoals je het vanuit wetenschappelijk standpunt zou kunnen stellen : de mens is evolutionair bepaald met driften, instincten, hormonen, behoeften aan voeding en onderdak terwijl hij ook zich dank zij zijn spiegelneuronen zoekt te spiegelen aan andere 'goede'(?) en verstandige voorbeelden. De mens als rationeel dier: het verstand versus het dierlijke.
Maurice Zundel (+1975) noemde het evolutionair bepaalde deel van de mens zijn geprefabriceerde ik...een ik dat er is voordat men er zelf al iets over kan zeggen. Voor hem is de figuur van Christus de wegwijzer die ons uitnodigt ons geprefabriceerde ik te overstijgen en zo tot heling te komen en tot vrijheid. 
Aan dit alles denk ik bij het twintigste sonnet van Roelof ten Napel in zijn bundel In het vlees (uitg. Hollands Diep, 2020).

SONNET XX

(still uit film Au revoir les enfants
©gettyimages)
we vouwden onze handen, deden
onze ogen dicht, en één van ons
sprak - 


wat jammer, denk ik nu, dat dat
met god te maken had -

dieren, met hun gegrom
in hun harten geborgen,
wat weten zij ervan
of ze hier kunnen blijven? ik wil
stil kunnen zijn, al weet ik niet meer
waarom - mijn handen in elkaar gelegd,
of in mijn schoot, mijn ogen

omhoog - de lucht
rustig vannacht
(uit: In het vlees, blz. 83)

Gebed als een moment van stil vallen en afstand nemen van jezelf om te zien hoe dierlijk we soms leven, maar ook om te ervaren hoe we verlangen naar iets onbestemds dat stilte vereist.

24 september 2023

Ingebed in wassende woorden : dichter Roelof ten Napel over gebed - 11 -

 


Roelof ten Napel schreef in zijn tweede dichtbundel In het vlees verder aan zijn zoektocht om zijn gelovige opvoeding een plek te geven in zijn leven. Hij doet dat in een hele reeks sonnetten die een eigenzinnige variant zijn op het klassieke sonnet. 
(Roelof ten Napel  ©Hollands Diep)


Hier toont hij zich een soort Dante die midden zijn levensweg zich afvraagt waar hij staat. Maar bovenal bekent ten Napel hier dat hij blijft bidden. Merkwaardig gegeven en hier terug -zoals in vorige sonnetten- een heen en weer geslingerd zijn tussen geloof en niet-geloof.
Wat mij bijblijft hier is vooral de bedenking in de voorlaatste regel : ik bid om op te merken, om bewust en aandachtig te zijn.
Ook ben ik ontroerd bij de overtuiging van de dichter dat geen enkel gebed 'verloren' gaat: er blijft altijd ergens iets achter (regel 7).

SONNET CXVI

ik keek je vanuit de wereld aan, en sprak tot je -
mijn woorden verlieten mijn mond niet, en toch
gingen ze ergens heen, van mij vandaan, vanuit de wereld
uit de wereld weg -

ik ben niet gestopt met geloven, het kan me gewoon
weinig schelen of je bestaat -
wat ik zei bleef altijd ook ergens achter -

ja, ik ben bekend geraakt met de grens van de wereld,
en stel geen vragen meer
over wat zich achter mijn rug bevindt,
ik weet  dat wanneer ik spreek
ik het niet maar zelf ben die me hoort,

en misschien bid ik vooral om op te merken
wie elders achtergebleven is
(uit: In het vlees, blz. 38)

18 september 2023

Ingebed in wassende woorden : dichter Roelof ten Napel over gebed - 10 -

 


In zijn tweede dichtbundel In het vlees blijft dichter Roelof ten Napel zoeken naar zijn eigenheid in reactie op het beklemmende geloof van zijn vader. Christelijke bijeenkomsten benadrukken altijd dat men samen komt in de naam van god. Maar die naam van god wordt ook gebruikt om ten strijde te trekken (letterlijk of overdrachtelijk) tegen wie anders denkt. 

Dat strijdlustige gebruik van de naam van god is géén voorrecht van de IS of islam-terroristen want zelfs in de Psalmen klinkt er bij momenten oorlogszucht door.
Zo bijvoorbeeld in psalm 20 (alle vertalingen van de Naardense Bijbel) :
Moge de naam van Jacobs God je als een burcht beschermen!
We zullen het vaandel heffen in de naam van onze God.(vs. 2 en 6) ;
of in psalm 86 (vs.12) wordt deze ambitie uitgezongen : Ik wil glorie geven aan uw naam voor eeuwig! of in psalm 143,11 verzucht de schrijver: Om uws naams wil, Ene, doe mij leven, gij die rechtvaardig zijt, gun mijn ziel uittocht uit benauwing!.


Zoals in een vorig bericht ademt ook dit sonnet een wel en niet-sfeer uit, iets van tegelijk geloven en niet-geloven.

SONNET XC

welke god is die naam nog waard, welk volk - welke naam
is het nog waard om te noemen alsof er iets goeds mee wordt bedoeld?
welke naam is het nog waard om te roepen alsof je iets goeds verwacht?
alsof het niet straks al zal gaan klinken als een strijdkreet -

alsof je geen naam kunt geven aan datgene waarvan je
je eigen naam verwacht, niet in staat bent te noemen
wat jou noemen moet, wat moet zorgen dat jij heet-

mijn god, ik roep niet jou aan, maar wat er in jouw naam
beloofd verborgen zit,

ik hoef geen heilig volk, alsof dat geen woorden zijn voor wie zich -
zelf de macht geeft, maar ik ben niet in staat te ontkennen
welke hoop er in mij blijkt te leven - niet in de woorden zelf, maar in
wat ondanks de woorden, door de woorden, genoemd
probeert te worden
(uit : In het vlees, blz. 102) 

In streng protestantse middens noemt men hun eigen gemeente nog altijd het uitverkoren volk,  door god geheiligd. Maar de dichter hoort vooral een agressieve ondertoon en voelt zich onbenoemd. Tegelijk ervaart hij dat er in hem een hoop leeft een spoor te vinden naar wie/wat woordeloos genoemd wil worden. 

12 september 2023

Ingebed in wassende woorden : dichter Roelof ten Napel over gebed - 9 -

 


In zijn tweede dichtbundel In het vlees (uitg. Hollands Diep, 2020) blijft de dichter Roelof ten Napel een eigen weg en eigen stem zoeken als 'gelovige', als homoseksueel en als dichter. 
Enkele sonnetten thematiseren uitdrukkelijk deze zoektocht naar zijn eigen identiteit, waaronder het volgende.

SONNET XXXII

ongelovig?
alsof ik me voorstel
met wat ik niet meer ben,

als zeggen:
hallo, ik ben geen
steen -

ik ben geen gelovige meer, maar
dat vormt me niet meteen 
tot het omgekeerde -

het gaat me erom, misschien,
te zoeken naar
wat 'god' ooit betekend heeft, toen iemand het zei
zoals de eerste mens die iets zei
zoals 'au'
(uit: In het vlees. blz. 144)
(miniatuur uit Très riches heures
du Duc de Berry)


De dichter komt hier dicht bij een groot misverstand rond (on)geloof. Het christelijke geloof is geen theorie of leerstelsel dat je met je verstand aanneemt of dat je afwijst; het is een relationeel gegeven zoals in de laatste strofe van dit sonnet wordt gesuggereerd. Spreken doen we als mens altijd in relatie tot een ander/Ander. Altijd opnieuw is geloven terug zoeken naar dat eerste contact want de Ander/de andere kunnen en mogen we niet opsluiten in een 'leer' of een 'concept'.
In de vier evangeliën komen er slechts enkele gebeden voor van mensen tot Jezus en daarvan vind ik het bijzonderste evangelische gebed dit wat we lezen bij Marcus hoofdstuk 9 (24). De vader van een zieke ('bezeten' jongen) vraagt om zijn zoon te genezen. 
Jezus zegt aan de wanhopige vader dat alles mogelijk is voor wie gelooft, en dan reageert de man : "ik geloof - help mij in mijn ongeloof!".
Dit gebed zouden we als christen elke dag moeten bidden opdat we elke dag zouden blijven beseffen dat geloof een relationeel zoeken is dat iedere dag moet hernomen worden, zoals mensen iedere dag opnieuw moeten zoeken om hun geliefden te beminnen.

6 september 2023

Ingebed in wassende woorden : dichter Roelof ten Napel over gebed - 8 -

 


(Fra Angelico : Sint Dominicus
©Wikipedia)
De tweede poëziebundel van Roelof ten Napel In het vlees blijft verslag uitbrengen van de worsteling van de dichter met zijn geloof en zijn seksualiteit. Met de titel verwijst de dichter ook naar de proloog van het evangelie van Johannes waarin  gezegd wordt: het woord is vlees geworden (Jo. 1,14). In het archaïsche Nederlands dat in sommige protestantse middens nog wordt gebruikt spreekt men dan ook dat god in het vlees is gekomen...
De met zijn gelovige verleden worstelende dichter heeft in een sonnet het gebed nu juist tot thema van zijn 'meditatie' of 'mini-poëtisch-essay' gemaakt. Het spreekt voor zich en behoeft geen verdere commentaar want we stuiten op grenzen in ons denken zoals de dichter zegt.


SONNET LXIV

misschien is het gebed wat zich blijft verzetten
tegen wat zichzelf het denken noemt, tegen
wat zichzelf in leven waant,
tegen het idee dat wat waar is zonder ons zou kunnen -

misschien bevindt zich in het gebed iets
wat tegen het denken in
kan omgaan met pijn, hebben we voor pijn gebeden nodig

om ons er, zelfs onbegrepen,
in te begeven -

zelfs wanneer ik naast je sta kan ik niet zeggen
dat je pijn zich hier bevindt, er valt niets van te begrijpen -
misschien heet het daarom geen denken als ik om je geef,
als ik alsnog niet ontkennen kan
wat je door niets hier wordt aangedaan
(uit: In het vlees. Gedichten, blz. 129)