26 september 2018

Op zoek naar ons ingeboren verlangen: de aanzet van een lange reis



Aurelius Augustinus schreef een van de eerste autobiografieën in de wereld. Zijn autobiografie  kennen we onder de titel "Confessiones" (de Nederlandse vertaling "De Belijdenissen") en Augustinus schrijft daarin over de eerste vijfendertig jaar van zijn leven. Hij vertelt uitvoerig hoe hij zocht naar een vol leven, een leven dat hem voldoening bezorgde, een zinvol leven. Hij zocht het in de genoegens des levens en in vele relaties en vriendschappen; hij zocht het in de in die tijd modieuze trends op gebied van filosofie en religie; hij zocht het in verschillende steden...
Tot op een bepaald moment iets hem heel duidelijk wordt: hij zocht het op de verkeerde plaats én hij zocht het verkeerde. Hij zocht een idee of een schoonheidservaring, maar vond een persoon. En zelfs dat niet: hij voelde zich gevonden.

Sero te amavi, pulchritudo tam antiqua et tam nova, sero te amavi.

Ik ben te laat van U gaan houden, o Schoonheid, zo oud en toch zo nieuw
Te laat heb ik U lief gekregen.
U was binnen, en ik was buiten en daar zocht ik U
en ik richtte mij op de schoonheid die U hebt gemaakt.
U was bij mij maar ik was niet bij U.
Ik werd van U afgehouden door dingen die U zelf  gemaakt hebt.
U hebt geroepen en geroepen en mijn doofheid doorbroken.
U hebt geschitterd en gestraald en mijn blindheid verdreven.
U geurde en ik ademde het in en snak nu naar U.
Ik heb geproefd maar heb nu honger en dorst.
U hebt mij aangeraakt en ik ontvlamde voor uw vrede.
(uit: Augustinus, De belijdenissen. Verkort en bewerkt door Sipke van der Land. Kampen, s.a.,blz.49)

Met al zijn zintuigen ontdekte Augustinus wat hij al zolang zocht, wie hij al zolang zocht. Hij spreekt over geroepen worden, over zien van schittering, over geuren en smaken. Zijn grote ontdekking kan hij niet anders dan ook lichamelijk beschrijven, omdat ze héél zijn wezen aangrijpt.
Wie eenmaal diezelfde ontdekking heeft gedaan, zal blijven zoeken naar binnen.
Zijn Confessiones beslaan 13 boeken en pas midden het 10e boek komt Augustinus tot dit inzicht. Vanaf de eerste alinea van zijn belijdenissen heeft hij zichzelf geportretteerd als een zoekende, onrustige man. Hij schrijft er zijn beroemde zin: Inquietum est cor nostrum donec requiescat in Te (onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U). Dus vanaf boek 10 vindt hij God, en dus rust. De verdere levensloop van Augustinus toont dat die rust 'relatief' was, dit wil zeggen in relatie staande met zijn God en daardoor altijd verlangend naar diepgang en altijd verlangend met anderen zijn ervaring te delen.
De onrust bij het begin van zijn zoektocht is een onrustig verlangen dat heel herkenbaar is in onze tijd en wereld. Ook al staat religieuze ervaring onder verdenking, toch blijft ze de motor voor vele gelovigen en zoekenden. Over die onrust, over de wegen van God zoeken en vinden en over het opnieuw zoeken van de gevonden God hebben vele mensen getuigenis afgelegd. Of het nu in 386 was (Augustinus),  in de jaren 40-50  (Paulus), in  1938 (Thomas Merton) of in 1999 Willem Jan Otten, de ontdekking van die nabije God heeft ondanks de verschillen in tijdperk en achtergrond ook een tijdloze gemeenschappelijkheid.

Over die langste reis die nooit ophoudt, die reis naar binnen zal ik hier geregeld getuigen aan het woord laten in deze rubriek: op zoek naar ons ingeboren verlangen.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten