6 januari 2018

God dichten tot Hij openbreekt: De drie koningen

Een van de kerstverhalen die meest tot de verbeelding spreken is dat van de "wijzen", de "magiërs" of de "koningen" uit het Oosten, die een ster volgden en het pasgeboren Jezus-kind willen eren als nieuwe koning. Dit verhaal vormt de basis voor het Driekoningenfeest dat we vieren op 6 januari en dat in de orthodoxe kerken hét Kerstfeest is, het feest van de Openbaring van de Heer.
Bij onze laatste samenkomst met de bijbelgroep van de St.Maartensparochie in Kortrijk (december 2017) benadrukte onze 'voorganger' in de lezing, Roger Deberdt, dat dit verhaal niet als een nieuwsbericht mag gelezen worden. Hij gaf duiding vanuit de recente exegetische literatuur. Dit verhaal uit het hoofdstuk 2 van het Mattëus-evangelie moeten we lezen als een geloofsverklaring waarin duidelijk gemaakt wordt dat Jezus de vervulling is van de Joodse Messiasbeloftes zoals die te lezen zijn in het Oude Testament.
De latere fantasie en uitbeelding zorgde voor een stramien met bijbelse connotaties: drie koningen met een verschillende huidskleur, drie verschillende leeftijden, drie gaven, enzovoort. Terwijl de Kerk en de traditie op en rond 6 januari Driekoningen viert, wil ik er hier ook bij stilstaan met een beeld en een woord.

Hier plaats ik een ingetogen schilderij van Hans Memlinc, dat ik onlangs terug zag in het Sint-Janshospitaal te Brugge, naast een gedicht van de Franse schrijver Edmond Rostand (gestorven op 2 december 1918, straks honderd jaar geleden, aan de gevolgen van de Spaanse griep). Het gedicht van Rostand toont twee racistische koningen enkel begaan met hun eigen besognes, die echter moeten ervaren dat juist de zwarte koning de ster ziet terwijl hij zorg draagt voor de lastdieren. Een vers met meerdere lagen, zoals het verhaal van Mattëus zelf. De vorm is een zeer klassiek sonnet, maar de inhoud breekt het open.





DE DRIE KONINGEN

De avond viel. De Ster waren zij kwijtgeraakt.
Hoe komt zoiets? Men kijkt ernaar, maar soms te veel...
De beide Blanke Koningen, Chaldese wijzen
Toch, trokken met hun staf wat cirkels op de grond.

Berekenden de stand en krabden zich de kin...
Vervlogen was de Ster, zoals gedachten vliegen.
Hun zielen dorstten naar wat hun de weg kon wijzen.
Zij zetten hun katoenen tenten op. En weenden.

De arme Zwarte Koning, door de twee veracht,
Bedacht: 'We moeten denken aan de dorst die niet
Van ons is. Dieren moeten toch te drinken krijgen.'

Hij hield een emmer water bij het hengsel vast.
Kamelen dronken in het schamel hemelrond
En daar zag hij de gouden Ster in stilte dansen.

(uit: Van God los. Gedichten over geloof en ongeloof, uitg. Lannoo, Tielt, 2011, blz. 148)

En wij als gelovige christenen, welke houding nemen wij aan? Waar passen wij in dit verhaal?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten