22 januari 2018

Waar ligt Eden?

Een van de meest intrigerende verhalen is het scheppingsverhaal uit het Bijbelboek Genesis, hoofdstuk 2.
In de bijbelgroep verbonden aan de Sint-Maartensparochie in Kortrijk werden de scheppingsverhalen onlangs toegelicht en in groep besproken. Zoals andere volkeren zochten de Joden naar hun plaats in de wereldgeschiedenis en zoals bij andere volken werden de eerste mensen geplaatst in een tuin. Terwijl ze in ballingschap waren in Babel boden deze verhalen troost, uitzicht en zin. Door de eigen accenten binnen deze verhalen werden de Israëlieten ook opgeroepen te geloven in JHWH, de Ene God en niet te vervallen in dienstbaarheid aan andere goden. In onze dagen zou je kunnen zeggen: niet te vervallen in dienstbaarheid aan de afgod van het geld en de verleiding van het ongeloof...Ik weet dat het wat kort door de bocht is.
(Lucas Cranach de oudere- De tuin van Eden,
in het Kunsthistorisches Museum Wien - foto van internet)

Maar deze gedachten kwamen bij mij op bij het lezen van onderstaand gedicht van Bartho Kriek in het recentste nummer van het poëzietijdschrift Het Liegend Konijn (2017/2, blz. 157).
Het gedicht bevat vele knipogen naar het Genesisverhaal (tuin, stromende beek, windvlaag...) maar ook naar het eerste hoofdstuk van Genesis (benoemen van bloemen, woest en leeg) en naar het  christelijke Pinksterverhaal (Handelingen 2) over de Geest (grote feest, zingen in tongen).
Voor mij is het ook een getuigenis van een hedendaagse mens die ondanks de maatschappelijke atmosfeer van atheïsme en ongeloof opeens terug de aantrekkingskracht ervaart van de oude geloofsverhalen, die blijkbaar toch zin kunnen bieden.

DE TUIN

Als een kind praatte je over jouw tuin,
hoe de wind erin woei, hoe de vogels
er vlogen en de berkenboom wuifde
met bedoelingen. Het liet zich niet
benoemen wat er groeide, de bloemen.

Maar langzaam werd hij voor jou als behang
waar jij steeds minder belang in stelde.
Het was of iets in jou hem sterven deed.
De rorschachtesten van bewegende
bladeren tegen hemel brachten leegte,
niets dan leegte aan het licht. Een lichtje
heel diep in jouw binnenste moest zijn gedoofd
tot van de woorden de abstracte as,
waarna de tuin weer woest en ledig was.

Tot voor een keer de wind was gaan liggen,
de boom basiliek werd en de bladeren
gelovigen tijdens de preek. Niet voor niets
waren die uren van saaiheid geweest:
nooit eerder zag je de tuin zoals toen.
Nieuw was hij, jij weer kind van illusies.

Laat de bladeren hun geheimen fluisteren.
Laat de vogels zingen in tongen,
door stapelwolkenorkest begeleid.
Werp in de boom, als de wind het wil,
een geest van vlerken, wild in de weer
zich vrij te werken, voor het grote feest
dat altijd zijn zal, altijd is geweest.
Wees als een derwisj die danst door de tuin,
waar onzichtbaar ruist een eeuwige beek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten