En dat is dan het tweede wat soms lastig is om over je eigen geloof te spreken: ook als gelovige blijf je groeien, veranderen en evolueert je eigen Godsbeeld mee met en doorheen de jaren.
![]() |
(afbeelding gevonden op internet) |
Deze twee ervaringen vond ik mooi verwoord in een gedicht van Maarten Buser.
INDIEN
Als Hij er was, wist ik niet
hoe Hij moest zijn. Ik zat op mijn knieeën,
maar er was geen dienst. Zou Hij daarom
boos worden? Maar zo'n God wilde ik niet.
Sindsdien is mij verteld:
een man, een vrouw, een vreemdeling
in de bus, een grote, lichtgevende rechthoek
Vraag het mij, en ik denk steeds vaker
aan een lap grond, omringd door een slotgracht
waar ik omheen kan lopen; in het midden een open
schatkist waar ik tegenaan kan kijken, niet erin
Ik weet niet wie mij dit laat denken
(uit: Het Liegend Konijn 2017/2, blz. 58)
De bijbel als bibliotheek met veelstemmige getuigenissen van mensen die hun geloof in hun tijd en cultuur probeerden te beleven biedt vele beelden en verhalen aan waarin wijzelf, volgens onze beleving en tijd, woorden aangereikt krijgen die kunnen verhelderen (of soms juist versluieren).
In het gedicht verwijst Buser zo naar de Oudtestamentische boze jaloerse God, naar meerdere Jezus-woorden met als strekking 'wat je doet aan de minsten heb je aan Mij gedaan' en naar een passage uit de Bergrede (Matteüs 6,20: waar je schat is zal ook je hart zijn).
Voor mij getuigt dit gedicht van hoe gelovige mensen altijd opnieuw zoeken wat hun verhouding is met die God die een plaats vraagt in hun leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten