2 augustus 2018

Hoop... een kleine litanie (deel 4 slot)

In het vierde en laatste gedicht van de cyclus over de hoop sluit dichter-journalist Michel van der Plas terug aan bij de openingsverzen van de reeks waarin hij verwijst naar Péguy.
In de twee kwatrijnen evoceert hij eerst de schrijver en zijn werk en daarna een soort citaat uit dat lange gedicht. Dat citaat contrasteert sterk met vooral het tweede gedicht waar donkerte, schuldbesef en angst overheersen.
In de twee terzinen eindigt de cyclus biografisch: hoe de dichter over de hoop zelf zijn dood vindt aan het front van Wereldoorlog I. Niet de persoonlijke kommer of het beeld van een wrekende God waarmee de schrijver is opgevoed maken een einde aan de hoop, maar de loop van de grote geschiedenis.
Maar de slotvaststelling 'hij is dood, luitenant Charles Péguy' heeft iets paradoxaal. Hoewel Péguy is neergemaaid door oorlogsgeweld, overleeft hij in zijn verzen over het kleine meisje hoop. Hij overleeft op die manier de dood.

HOOP

4.

Péguy over de hoop. Behekst; verliefd             
op een klein kind. Een man van veertig jaar.
Hij schrijft een haastig hooglied over haar.
Driehonderd lange bladzijs, alsjeblieft.


(foto gevonden op internet)
'Zij slaapt gerust, zij wentelt niet in spijt.
Zij noemt de dag die over is gedaan.
Zij doet de dag van morgen zingend aan.
Zij is de bloemknop van de eeuwigheid.'

Maar in september '14 is het uit
met die vrijage en de poëzie.
Er is geen plaats meer voor de kleine bruid,
voor in de negentiende compagnie.
Er is een Duitse kogel die hem fluit,
en hij is dood, luitenant Charles Péguy.
(uit: De oevers bekennen kleur. Tielt, 1994, blz. 306)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten