27 juli 2018

Hoop... een kleine litanie (deel 3)

De journalist-dichter Michel van der Plas zoekt in zijn gedichten naar wie God is voor hem. Hij probeert telkens opnieuw het patriarchale autoritaire beeld van God waarmee hij is opgegroeid te corrigeren en te hertekenen vanuit zijn overdenking van Bijbelse verhalen en uitspraken.

In het derde deel van zijn gedichtenreeks Hoop verwijst hij naar meerdere bijbelpassages  De hoop is een dialogisch gegeven voor wie gelooft. Je spreekt je hoop uit naar God toe en verwacht antwoord van Hem. En zoals in de regel van Benedictus voor zijn monniken is de hoop een belangrijk werktuig van de christen. In zijn regel somt Benedictus tientallen tips, raadgevingen en geboden op, maar hij beseft blijkbaar dat een mens niet in staat is al die regels na te komen. Zijn opsomming die heel het hoofdstuk 4 van zijn regel beslaat wordt besloten met: nooit wanhopen aan Gods barmhartigheid.
Daar moest ik aan denken bij het lezen van dit derde sonnet over de hoop.

HOOP

3.

Maar hij blijft eindeloos opnieuw beginnen.
Een litanie. Hij zegt: Ik houd je vast.
En: Kom de nacht maar als mijn woning binnen
en leg je daarin neer en wees mijn gast.

Hij zegt: Want ik heb op je komst gevlast.
Geef je eens over en verzet je zinnen,
hardnekkig volk van mij. Wees me tot last
en spreek het woord waarmee je mij kunt winnen.

Zeg Onze vader, net zoals mijn zoon.
O ja, hij wist wel wat hij je moest leren
om steeds opnieuw mijn woede te bezweren.
Ontwapen mij. Zeg dat nu maar gewoon
en je wast al die schulden van je schoon,
en er is niets meer, niets dat je kan deren.
(uit: De oevers bekennen kleur, Tielt, 1994, blz. 305)

De verzen 3-4 verwijzen voor mij naar psalm 139, verzen 11-12, waarin de psalmist zegt dat hij nergens van God kan wegvluchten: "nacht is licht als de dag" (Naardense bijbelvertaling). Dus hoeft de nacht geen angst in te boezemen, want de nacht is ook de woning van God, waar elke mens welkom is, waar iedereen gast mag zijn.

Het vers 5 toont mij de Vader uit de parabel van de verloren zoon (Lucas evangelie 15) die op de
(Marc Deconinck: De terugkeer van de verloren zoon
deel van Lucas-vijfluik voor Lucaskerk Osdorp)
uitkijk staat waar zijn weggegane zoon blijft, terwijl het vers 7 een confrontatie oproept tussen God en zijn volk in de woestijn (boek exodus 33). Mozes was als leider van de uittocht uit Egypte al meerdere dagen boven op de berg waar het donderde en bliksemde. Het volk wilde een zichtbare god en maakte een gouden kalf. Eenmaal terug beneden spreekt Mozes in woede namens God: jullie zijn een hardnekkig volk.
In de zes laatste verzen wordt het gebed dat Jezus ons leerde voorgehouden als een gebed van hoop op verzoening en vergeving(Matteus 6,9-13 en Lucas 11,2-9).

Het meest ontroerende vind ik het tweede deel van vers 7 en het vers 8: Wees mij tot last en spreek het woord waarmee je mij kunt winnen. We mogen God tot last zijn, Hij heeft niets liever dan dat wij Hem lastig vallen. Hier horen we een ander fragment uit de Bergrede doorklinken (Matteus 7,7): vraagt en er zal aan u gegeven worden; zoekt en ge zult vinden; klopt en er zal voor u worden opengedaan.
We mogen altijd hopen op een reactie van God, misschien anders dan wij ons verbeelden, maar Hij is er.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten