6 februari 2019

God vers-gezocht

Van 31 januari tot 6 februari is het gedichtenweek. Het past dan ook dat ik hier ruimte bied aan een vers over die Andere die zich mengt in ons eigene leven.
Ik bied een gedicht aan van Joost Baars uit zijn bundel "Binnenplaats" (cfr. ook deze blog op 21 oktober 2018). Joost Baars is ontredderd omdat zijn vrouw na een hartfalen in het ziekenhuis ligt. Vanuit zijn appartement kijkt hij uit op een binnenplaats tussen verschillende flatgebouwen. Hij woont in Amsterdam, dus enkele meter onder de zeespiegel, op een plek die ooit zee was.
Deze binnenplaats fungeert voor de dichter als een rustpunt in de dagen net na die plotse openbaring van de eindigheid van zijn vrouw én hemzelf. De binnenplaats is voor hem een plaats van ont-moeting met een Jij, die hij veelal met een hoofdletter beschrijft.
In de afdeling 'binnenplaats' van de bundel schrijft hij over die Jij en spreekt die Jij vaak aan. De vele associaties in deze afdeling met Bijbelse verhalen laten ons toe die Jij als God te zien.
Hier een gedicht uit die afdeling

zoals Je daar nu ligt, zoals ik
Jou nu zie, kalm, placide, vers

aangelegde houtgrindpaden,
tussen aangeharkte perken

door, zo ver verwijderd van
de zee die Je ooit was, omvat

door eindeloos veel thuizen,
alsof een lege kom gekeerd

in Je is neergezet, zo zwijg Je
als ik bij Je ben, zeeën stromen

niet, door wind, bodem en tij-
stroom stromen stromen door

ik weet niet welke zee die in Je
klinkt als stadsgeruis. ik bid

dat Jij, als ik mijn ramen open,
mij ontthuis, het niet-Jij zult

ontdrijven dat Je overvloedt.
(uit: Joost Baars, Binnenplaats. Uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 2017, blz. 25)

Als mens over God spreken is een waagstuk want hoe kan je in woorden vangen wat woorden overstijgt. De vele nieuwe woorden die de dichter hier maakt verbeelden onze menselijke beperktheid perfect : onthuizen, ontdrijven, overvloeden. Deze woorden drukken tegelijkertijd een ervaring uit van ontheemding. Wie God toelaat, niet als een filosofisch principe of een theologisch denkbeeld, maar wie zijn ramen openzet voor de stroom en de wind, wie zich met zijn gehele menselijkheid (gevoel, hart, verstand, wil, verlangen, lichaam, enz.) durft overleveren aan die Andere, die Jij, hij zal wegdrijven uit zijn zekerheden, zich niet thuis weten in zijn leven, overspoeld worden en misschien een ervaring van verdrinken doormaken.
Wie zegt dat godsdienst een opium is voor het volk, die heeft zijn ramen nog niet open staan.
Onze ramen openen is de uitdaging die we telkens weer moeten aangaan met onszelf. Vanuit een biologische benadering zouden we kunnen zeggen: we moeten altijd weer zorgen dat ons reptielenbrein het niet wint op onze neocortex (cfr. Karen Armstrong, Compassie, inleidend hoofdstuk). Vanuit een spirituele benadering zouden we kunnen zeggen: we moeten altijd weer ons bekeren en onze 'oude mens' afleggen om ons te bekleden met de 'nieuwe mens' (cfr. Paulusbrieven Romeinen 6,6 of Efeziërs 4,2 of Kolossenzen 3,9).
Thuis komen bij God kunnen we pas als we ons laten onthuizen en als alles wat "niet-Jij" is uit ons leven weg wordt gedreven. Dat betekent dat we onszelf uit handen geven, dat we de controle over onszelf uit handen laten nemen. En is controle nu net niet een van de grootste obsessies van onze tijd?

(eigen foto strand van Le Touquet)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten