13 oktober 2019

Op zoek naar ons ingeboren verlangen: de roep



Geert Buelens publiceerde in 2014 een poëziebundel met als titel: "Thuis".
De gehele bundel verkent langs verschillende paden wat het is of zou kunnen zijn een thuis te hebben, ergens thuis te komen, in een thuis te leven, zich te verhouden tot de wereld die niet thuis is...
Een boeiende verkenning die elke lezer doet nadenken over zijn of haar eigen thuis-gevoel.
De eerste afdeling van deze bundel heeft als titel  "de roep van thuis", met daarin een driedelig gedicht onder de titel: de roep.
Het derde deel van dàt gedicht deed mij denken aan wat ik ooit las bij een Franse jezuïet Irenée Hausser over het gebed. Hij zei ergens: als je bidt moet je je niet mooier voordoen dan je bent, want God doorziet dat en bij God mag je thuis zijn, mag je jezelf zijn. Als je bidt, denk dan aan die eerste momenten van een dag: je staat op en je loopt of schuifelt of suft naar de badkamer. Je wilt jezelf presentabel maken voor de wereld buiten en je kijkt in de spiegel hoe je eraan toe bent, hoe je eruit ziet. Wel, zegt Hausser, zoals je jezelf dan ziet, zo mag je altijd voor God verschijnen, daar houdt hij het meest van. Geen gedoe, geen opsmuk. Jezelf zijn, zoals je thuis jezelf moogt zijn.

Bidden en God zoeken is ingaan op de roep naar thuis.
Laat dit meeklinken bij dit mooie gedicht van Geert Buelens.

DE ROEP                                                                         


3.
Als je je omdraait, ben je thuis
de grimas kan opgeborgen
de plooi eindelijk uit het gelaat
het alziend oog valt weg

Er valt een stilte in die je de kans geeft
de salamander aanhoudend te aanschouwen
langdurig stil te staan in een vertrek

Bijna niet te zien is het 
hoe het hier gaat
er is geen doel, er is geen plan
wiegen kent hier geen verhaal

Je nam de steeg als met een aanloop
al was haast niet langer geboden
het mechaniek dat aan de gang ging
verwachtte aandacht, geen gedaas

Wat verlaten en verstoord was, keerde terug
wie maar lang genoeg zichzelf erbij betrekt
komt aan
(Geert Buelens, Thuis, Ambo Amsterdam, 2014, blz.13)

Als je je naar binnen draait, wegdraait van vele prikkels, kan je thuis komen. (vers1) Gebed vraagt bekering, toekering naar God.Zoals voor de ochtendspiegel mogen we thuis komen, zonder grimas of plooi in het gelaat(v.-2-3).
Vroeger werden mensen bang gemaakt en opgeroepen tot 'gepast' gedrag met de ruim verspreide prent "God ziet U, hier vloekt men niet". Maar als je God mag ontdekken als een liefdevolle nabijheid, dan valt de druk van een alziend oog weg(v.4).
Er kan stilte komen in ons hart, in onze geest, in ons oog, zodat zelfs een schuwe salamander zich laat aanzien(v5-6) . Bij God zijn is voldoende, bidden is geen doel, het is een staat van zijn(v. 8-10).
Om tot bidden te komen moeten we wel een aanloop nemen, ons in een gepaste innerlijke en uiterlijke houding plaatsen om onze innerlijke mechaniek aan gang te brengen (v. 12-13).
In het gebed verwachten we aandacht voor Hem en aandacht van Hem (v.14). Ook kunnen we verstoord worden door velerlei gedachten of gevoelens van vroeger, die alsmaar terugkeren (v.15). Thuis komen vraagt doorzetting, om aan te komen (v.16-17).
Om biddend thuis te komen bij onszelf en bij God, moeten we wel lang genoeg onszelf betrekken. Aankomst thuis verzekerd, vroeg of laat.
Voor mij schetst dit gedicht dan ook de roep van ons ingeboren verlangen naar een thuis en die thuis vinden we in ons hart want daar kunnen we God vinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten