Met een vorig bericht op deze blog zijn we halverwege gekomen in de brief van paus Franciscus over het belang van literatuur in de opleiding van pastores en in het leven van elke christen. Onze gevoeligheid voor het onzichtbare wordt aangescherpt tijdens het lezen. In de volgende alinea's van zijn brief probeert de paus deze ideeën uit te diepen. Hij gaat daarbij te rade bij de Duitse jezuïet en theoloog Karl Rahner (1904-1984) van wie hij de idee haalde dat het poëtische woord opent op het onuitsprekelijke. Franciscus bedenkt hierbij: "Voor christenen is het Woord God, en alle menselijke woorden dragen het spoor van een intrinsiek heimwee naar God dat naar dit Woord neigt." (alinea 24)
Dan gaat de paus in op de vragen in de literatuur over uitdrukkingsvorm en betekenis. De lezer zal via het leesproces dat vormen en betekenissen onderzoekt, toegang krijgen tot zijn eigen innerlijkheid en waarheid. Vele literaire pagina's gaan ook over onvrede, verlatenheid, wanhoop, verleidingen, angsten en pijn. Deze gevoelens zijn niet noodzakelijk slecht of nutteloos. Deze gedachtengang brengt de paus tot een mooie indringende overdenking van wat lezen is.
"We begrijpen dus dat de lezer niet de ontvanger is van een stichtelijke boodschap, maar een persoon die actief gevraagd wordt om zich op onstabiel terrein te wagen waar de grenzen tussen heil en verderf niet a priori gedefinieerd en gescheiden zijn. De handeling van het lezen is daarom verwant aan een handeling van 'onderscheiding' waarbij de lezer persoonlijk betrokken is als zowel het 'subject' van het lezen als het 'object' van wat hij of zij leest. Bij het lezen van een roman of een dichtwerk heeft de lezer de ervaring "gelezen te worden" door de woorden die hij of zij leest. Lezers zijn dus als spelers op het veld: ze spelen het spel, maar tegelijkertijd wordt het spel door hen gespeeld, in de zin dat ze volledig betrokken zijn bij wat ze aan het doen zijn." (alinea 29)
Over dit geheim van het lezen heeft Ida Gerhardt een gedicht geschreven dat tegelijk een belangrijke voorwaarde voor elke leesactiviteit weergeeft, nl. een zekere allenigheid en eenzaamheid. Lezen doe je altijd alleen. En in dit gedicht wordt ook de wisselwerking tussen lezer en gelezene aangebracht...
ONVERVREEMDBAAR
Dit wordt ons niet ontnomen : lezen,
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
Zij waren het van kind af aan.
Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan ;
de enigen die ons nooit verstoten.
(uit : Gerhardt, Ida, Verzamelde gedichten, Uitg. Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1985, blz. 607)