Heel uitgebreid heb ik in de vorige zeven berichten de brief van paus Franciscus over de rol van literatuur in de vorming van pastores en van alle christenen van nabij bekeken. Deze brief is een soort bezinning op de waarde van literatuur voor de christenen en een soort kleine filosofie van het lezen.
In de laatste vier alinea's van deze brief rondt de paus zijn overdenkingen af in een samenvattend besluit dat als tussentitel meekreeg: de geestelijke kracht van literatuur. En daar is het hem natuurlijk vooral om te doen.
Hij is uitermate positief over de waarde en de kracht van de letterkunde. "Het literaire woord is datgene wat de taal in beweging zet, haar bevrijdt en zuivert. Het opent haar voor andere uitdrukkings- en verkenningsmogelijkheden, het maakt haar ontvankelijk voor het Woord dat zich in de menselijke taal nestelt, niet wanneer het begrepen wordt als kennis die al volmaakt, definitief en volledig is, maar wanneer het een luisterende toehoorder wordt in afwachting van Hem die komt om alle dingen nieuw te maken (vgl. Openb. 21,5)" (alinea 42)
De paus stelt dat de primaire taak die God aan de mens heeft toevertrouwd is die van het 'benoemen' van wezens en dingen. Door te benoemen erkennen we ook de eigen werkelijkheid van wat benoemd is. En "ook de priester is belast met deze oorspronkelijke taak van 'benoemen', van betekenis geven" (al.43)
Op het einde van deze brief van vierenveertig alinea's besluit hij met een citaat van de schrijver Paul Celan (1920-1970), de Roemeense jood en Duitstalige dichter die een bijzonder oeuvre heeft nagelaten, getekend door de tragedies van de twintigste eeuw.
Laat dit citaat dan ook deze reeks in schoonheid afsluiten :
"Wie werkelijk leert zien, nadert het onzichtbare."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten