18 april 2019

De tuin binnentreden

Kunstenaars in woord en beeld hebben vanuit hun eigen talent telkens opnieuw geprobeerd (deelverhalen van) het Christus-gebeuren tussen Witte Donderdag en de eerste Paasavond uit te drukken en te verbeelden.
Bij het begin van het zogenaamde Paastriduum - de drie dagen van herdenking van Jezus' doorgang van lijden over de dood naar de verrijzenis - licht ik één scène uit, nl. het moment van gebed van Jezus nà het Laatste Avondmaal. De evangelisten situeren dit moment in een hof in het Kidrondal, ten oosten van Jeruzalem, tussen de stad en de Olijfberg. Die plek noemt Getsemane.  Daar trok Jezus zich blijkbaar graag terug om te bidden, na te denken en rust te scheppen in zijn hart.
Een tuin doet in de bijbel terugdenken aan die eerste tuin, Eden, door God ontworpen als woonplaats voor zijn mensen. Een tuin doet ons in ons verstedelijkte West-Europa denken aan een plek van groen en rust.  Die hof van olijven ligt ten oosten van Jeruzalem.  Kaïn vluchtte weg nadat hij zijn broer Abel had vermoord naar een plek ten oosten van Eden(Genesis 4,16).
 Proberen we deze referenties te laten meeklinken in wat we zien en horen...

Jezus gaat dus naar een tuin ten oosten van de Stad. Het is geen tuin van Eden. Hij wordt er geconfronteerd met de zwakheid van zijn leerlingen en zijn eigen angsten. Zijn meest nabije leerlingen slapen ondanks Jezus' vraag om met hem te waken en een andere leerling, Judas, nadert met een groepje soldaten om hem te verraden. Zie hier een mens.

Paul Gauguin heeft dit verhaal geschilderd in 1898 en gaf de Christus zijn eigen trekken. Gauguin identificeerde zich blijkbaar met de eenzame figuur van Jezus, verlaten van al wie hem lief zijn. Het is juist het mooie aan de Bijbelse verhalen dat wij als mens van welke tijd dan ook ons mogen invoegen in die verhalen.



Een vers van de Nederlandse dichter Gabriël Smit roept de plaats van het gebeuren op voor ons geestesoog als een pastorale plek waar iedereen zich thuis kan voelen, of toch bijna iedereen.

GETSEMANE

Een boomgaard, even buiten de stad,
vriendelijk, bijna een klein park.
Kinderen komen er graag, het is
innemend van schaduw, de wind
fluistert met zilvergroen, onbezorgd
het voorjaar, een kleine oude vrouw
proeft glimlachend wat nog leven is,
een parmantige hond ziet een wit
steentje en snuffelt, tegen een rest
mossige muur ritselt een krant,
ook papier is thuis. Alleen straks,
over een paar uur, bijna nacht,
komt een jonge man, staat, ziet,
zegt schepping, omhelzing, maar is
de enige die hier niet wonen mag,
die als een worm wordt doodgetrapt.

(uit: Anton van Wilderode, En het Woord was bij God. Vijfhonderd religieuze gedichten uit de Nederlandse letterkunde. Uitg. Lannoo, 1981, blz. 235

Geen opmerkingen:

Een reactie posten