27 april 2021

Het Lied der Liederen ... een Paaslied? - 3 -

 In vorige berichten toonde ik hoe schilder Marc Chagall en muzikante Ofra Haza door het Hooglied werden geïnspireerd. Nu wil ik een hedendaagse Nederlandse dichter aan het woord laten die zich door het Lied der Liederen liet inspireren. Ik ontdekte in het recente nummer van poëzietijdschrift Het Liegend Konijn een reeks van acht gedichten onder de gemeenschappelijke titel HOOGLIED. 
Thomas Möhlmann (°1975) hertaalde de acht hoofdstukken van het Bijbelse boek Hooglied tot acht gedichten, waarin hij heel vrij de sfeer van elk hoofdstuk probeert te vatten. De auteur liet mij weten dat deze reeks is opgenomen in zijn kakelverse bundel "Dankbaar lichaam" dat in de laatste dagen van april 2021 is verschenen bij uitgeverij Prometheus.
Hieronder deel ik graag het derde gedicht uit de reeks, waarin de dichter zich liet inspireren door het derde hoofdstuk van het Hooglied.

3 Op mijn legerstede

Wek voor het haar behaagt de liefde niet, ik ben
(wandtapijt : Hooglied
Pauliene Peugniez 1925)
jouw vosje niet, maar een vogel, een mens, een
man of vrouw onder de mantel van je warmte en
ik zal niet rondgaan in de stad, zal je op straten en
pleinen niet zoeken, weet zelfs als je me aanroept
als teerbeminde niet over wie je het hebt, ik wil
onverwacht zijn als ik voor je moeder sta en zeg
zie alle belachelijke zwaarden aan belachelijke
heupen vastgeklonken heen en weer bewegen
zie al het goud op helmen en schilden deinen,
hoe alle schulden op de rug van nieuwe schulden
galopperen, ik kan je niets meer dan wat je al bezit
beloven, ik zal je niets meer dan een nieuw leven geven.
(uit: Het Liegend Konijn 2021/1, blz. 232)

Er is zoveel te zeggen en vooral te genieten bij dit gedicht. Wie de Bijbelse inspiratiebron leest zal een aantal opmerkelijke parallellen en verschillen ontdekken. 
In de Bijbel zoekt in de eerste helft van het hoofdstuk de ik-figuur de geliefde, vindt die en brengt die in het huis van haar moeder; in de tweede helft wordt een bruidstoet beschreven van koning Salomon die door de woestijn naderbij komt. Möhlmann laat zijn ik-persoon in het eerste deel van het gedicht (lijnen  1 -7) niet fysiek ronddwalen, maar wel mentaal. En vooral ervaart de lezer het dwalen door de vele enjambementen en de opsommingen. In het tweede deel van het gedicht (lijnen 8-11) wordt de stoet die de beminde vergezeld doorprikt als een hanige pose en belachelijk bevonden: jezelf in de schulden steken om te imponeren en jezelf presenteren als held en vechtersbaas...Wil je daarmee liefde vinden?

Deze eerste lezing toont de verhaallijnen maar er is méér aan de hand in deze verzen. In lijn 2 verwijst het vosje naar zij die de liefdesrelatie bedreigen (in hoofdstuk 2 van Hooglied en gedicht 2 vernoemd) . Daarna wordt de beminde opgeroepen als een vogel, een mens (man of vrouw), als een onverwachte die zichzelf een mysterie is. Is liefde/Liefde niet altijd een wetend niet-weten, een kennend niet-kennen of niet-wetend weten? Is liefde niet juist de beminde andere ontdekken als de Ander zoals de Franse filosoof Levinas zou zeggen? Ook al wordt de naam van God niet vermeld in het Hooglied én niet in de gedichten van Möhlmann,  toch is die Andere hier prominent aanwezig voor wie Hem wil zien.

En tot slot wil ik de twee laatste lijnen nog even herlezen.  De paradox van liefde : je leven wordt helemaal nieuw én wat je wordt doorheen je relatie (met je beminde/Beminde) is niets anders dan de ont-dekking van wat in jezelf aanwezig is, van wie je bent. 
Anderen lezen misschien (nog) andere dingen,  maar voor mij openbaart dit gedicht het geheim van liefde en stelt in onze dagen die gefixeerd zijn op identiteit dat liefde/God onverwacht wil zijn, altijd anders. Niet identiteit, maar liefde doet er toe.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten