3 mei 2021

Het Lied der Liederen ... een Paaslied? - 4 -

 Ik wil hier, zoals in vorige bericht, nog een gedicht meegeven van de Nederlandse dichter Thomas Möhlmann, gelezen in het laatste nummer van poëzietijdschrift Het Liegend Konijn (2021/1, blz.233) en ondertussen ook te lezen in de pas uitgegeven nieuwste bundel van Möhlmann "Dankbaar lichaam" (uitgeverij Prometheus, 2021).
De dichter liet zich in onderstaand gedicht vrijelijk inspireren door het hoofdstuk 4 van het Hooglied.

In het hoofdstuk 4 van het  Bijbelse Hooglied kan je drie episodes onderscheiden. Eerst wordt de vriendin van de zanger, de aanstaande bruid, uitvoerig beschreven in al haar lichamelijke schoonheid - haar ogen, haar, borsten, tanden, lippen, hals-   (verzen 1 tot 7) met als ultieme besluit: er is geen vlekje mis aan jou. In de tweede episode (verzen 8 tot 11) blijft de zanger herhalen dat zij zijn hart heeft gestolen en smeekt haar om haar verblijfplaats in de bergen te verlaten en af te dalen naar hem. In het derde deel (verzen 12 tot 16) noemt de zanger zijn bruid een omsloten hofje vol met de meest geurige bloemen en kruiden en hij vraagt de wind om die besloten tuin open te waaien zodat de geliefden elkaar zouden ontmoeten en hun liefde ten volle beleven.
Möhlmann bouwt zijn gedicht ook op in drie delen, deel 1 telt acht verzen, deel 2 zeven verzen en deel 3 twee. Er is telkens een ik-persoon aan het woord, zonder dat het echt duidelijk is wie juist spreekt. Vanuit de titel van het gedicht zou je de stemmen van bruid en bruidegom beurtelings kunnen horen. Maar laat ons eerst lezen hoe Möhlmann hoofdstuk 4 van het Hooglied herschrijft.

4  BRUIDEGOM  EN  BRUID

Ik kan je niets meer dan wat je al bezit beloven,
ik kan niet in je ogen kijken zonder te verdwalen,
ben langs alle kruiden in mijn tuin gegaan, ik hou
ervan alleen te zijn met alle geuren in mijn tuin, ik
hou ervan alleen te zijn, maar niets ruikt fijner dan
jouw hals, je pols, je sleutelbeen, alles lijkt ineens
zo kaal, zo schraal, en zo ver heen, zonder bron,
zonder de huid van je onderarm waaruit je zweet.

Ik kan je niets beloven, maar ik weet waar als eerste
de bloesem zich uit de knoppen dringt, waar de bijen
vergaderen, ik wil blijkbaar met je doen wat de lente
met de kersenbomen doet. Ik heb wijn gedronken
en gekotst, ik heb met honing aangelengde melk
gedronken en gekotst, ik heb achter je oorschelp
geroken en weet nog steeds niet wie of waar ik ben:

ik kan je niets meer dan wat je al bezit beloven,
ik heb je behalve mezelf niets meer te bieden.

De verschillende elementen uit het Bijbelse Hooglied worden ook door Möhlmann aangereikt: het bezingen van de lichamelijke schoonheid, de beschermende tuin met zijn bedwelmende geuren en het het verlangen naar de geliefde. Maar bij Möhlmann zijn er enkele
(Middeleeuws miniatuur)

verschillen die mij bijzonder opvallen. 
Er is eerst de vermelding, tot twee keer toe, dat de ik gekotst heeft... Het is wellicht niet uit overdaad, want ook bij het drinken van melk moet de ik braken. Het lijkt een soort intense spanning die zich lichamelijk moet ontladen. De ik is als het ware ziek van verlangen. 
Daarnaast is de beschrijving van de beminde bij Möhlmann genderneutraal: geen verwijzing naar borsten of lange haren ! Het kan zowel betrekking hebben op een man als op een vrouw.  
Een ander verschil in vergelijking met de Bijbelse brontekst is dat in het hoofdstuk 4 geen sprake is van een bruiloft. Bij Möhlmann is de titel onmiddellijk duidelijk: bruidegom en bruid. Bij een bruiloft draait alles rond de belofte van trouw tussen twee mensen met implicaties voor het verdere leven én materieel én financieel én wat levenswijze betreft. Er begint een nieuw leven voor de betrokkenen zelf en voor hun positie in de samenleving. Het laatste vers in vorig gedicht maakte daar allusie op (zie vorige bericht op deze blog). Maar de ik herhaalt  hier alsmaar dat ie niets meer kan beloven dat wat de partner al bezit. Als je een ander liefhebt behoor je die al toe, want liefde is het centrum van je leven leggen in het bestaan van de geliefde. Trouwen is dan jezelf aan je geliefde geven...Het klinkt bij Mölmann bijna verontschuldigend: ik heb niets bijzonders te bieden. 
Dat brengt mij bij de Joods-christelijke lezing van het Hooglied als een liefdeslied over God en de gelovige. 
Het Hooglied zwelgt in het verlangen naar eenwording en samenzijn en de gelovige herkent zichzelf als 'verlangend naar een uitblijvende kus' zoals ik onlangs ergens las. God ontmoeten in zijn mysterie : daar kunnen we alleen maar naar verlangen, maar dat verlangen zelf is het kloppende hart van ons geloof. Waar het hoofdstuk 4 in de Bijbel een en al smachten is naar de afwezige geliefde, suggereert Möhlmann hier een bruiloft én toch ook niet. Hij roept een ervaring op die iets paradoxaal heeft:  een aanwezige afwezigheid of afwezige aanwezigheid van de beide geliefden. 
En juist deze paradox vormt het hart van elke relatie, of het nu tussen mensen onderling gaat of tussen mens en God. 
P.S. : verlangen naar nabijheid en knuffels en kussen is in deze covid-19 tijden zo herkenbaar. Misschien helpt dit Hooglied ons deze tijd bewuster te doorleven.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten