In deze reeks sta ik nog eenmaal stil bij een vers uit de eerste dichtbundel van Roelof ten Napel, Het Woedeboek, uitgegeven bij Hollands Diep in 2018.
Het is een mooie intieme tekst, waarin iedereen zich kan herkennen met kinderlijk naïeve vragen en veel vertrouwen.
GEBED (avondgebed)
een bladzij van het nachtboek slaat om
en ik ben moe, en trek uit mijn lichaam weg.
van waar kwam mijn geluk vandaag? hoe vlug
ging het voorbij? ik ging erin op en bleef erin
achter, zoals het licht in de dag nu is achtergebleven,
waar het stilstaat, en in de kamers hangt.
waar blijven we, terwijl de tijd
aan ons voorbijgaat? we weten het niet,
en nu ben ik hier, dicht bij mijn grond, gebogen -
dat ik toch morgen bij me terug mag komen,
mij weer ontvangen mag, als was ik nooit
ergens anders geweest.
(uit: Het Woedeboek, blz. 39)
(Arent de Gelder : Simeon en Hannah fragment ca. 1700-1710 ©Wikipedia) |
Daarin vraagt de oude Simeon om in vrede te mogen rusten omdat hij licht heeft gezien dat straalt voor iedereen en heil brengt, goed is dus, voor iedereen. Dankbaarheid op het einde van een dag in een besef dat geluk en licht ons zomaar komen aangewaaid. Er is ons zoveel gegeven om niet en het is niet evident. Dit diepe religieuze besef zindert bij alles in dit vers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten